Japanse producten in Museum Volkenkunde te Leiden
Verzameld door Phillip Franz von Siebold
Philipp Franz von Siebold (1796-1866), arts en onderzoeker in Nederlandse dienst, woonde van 1823 tot 1829 op Deshima, het kunstmatige eiland in de Baai van Nagasaki in Japan. Von Siebold kreeg de opdracht om de Hollandse vestiging nieuw leven in te blazen. Zijn opdrachtgever, de Indische regering, was ervan overtuigd dat het goed voor het handelscontact zou zijn als men meer inzicht had in de taal, de natuur en de cultuur van dit in het Westen onbekende land.
Von Siebold’s grote voorbeeld was de Duitse natuuronderzoeker
Alexander von Humboldt (1796-1859). In diens dertigdelige Voyage aux régions équinoxiales du Nouveau Continent, fait en 1799-1804 beschrijft hij het leefgebied en de cultuur van Zuid-Amerikaanse indianenstammen en net zoiets groots en allesomvattends wilde Von Siebold schrijven over Japan. Hij zat wat comfortabeler in zijn huis op Deshima dan Von Humboldt in zijn kampementen in de tropische hitte van het regenwoud, maar daar stond tegenover dat hij het eiland niet af kon en slechts met toestemming en onder begeleiding de stad Nagasaki in mocht. De rest van Japan kreeg hij niet te zien, behalve tijdens de eenmaal per vier jaar verplichte hofreis naar de Shôgun inEdo (het huidige Tokio), waarvan hij in 1826 dankbaar gebruikmaakte door zijn contacten en verzameling flink uit te breiden.
Von Siebold was overal in geïnteresseerd en dus ook in de eetcultuur van de Japanners. Tijdens de vijf maanden durende reis rapporteert hij regelmatig over voor em onbekende etenswaren en delicatessen. In Kokeno beschrijft hij de bijzondere noedels, de shobakiri, gemaakt van boekweit, die met een saus van shoyu (soja), mosterd, ui en rode peper gegeten worden. In Koyanose stuurt hij zijn assistenten naar de markt om inkopen te doen. Zo komt hij erachter dat de Japanse kraanvogel niet alleen op vele poëtische schilderingen staat afgebeeld als een symbool van geluk, maar ook een extreem dure delicatesse is. Officieel mag alleen de shôgun op kraanvogels jagen, maar buiten Edo wordt hier volgens zijn informanten de hand mee gelicht. Kraanvogel blijkt een feestelijk gerecht te zijn. Het wordt bereid tot een soep, maar de Europeanen vinden het gekookte kraanvogelvlees niet lekker.
Onderweg ontvangt Von Siebold geschenken. In Shimonoseki zitten er onder andere kreefenoogjes in het welkomstpakket. Alweer een dure delicatesse, waar Von Siebold zijn meegebrachte Europese likeuren en versterkte wijnen tegenover stelt.
Het is lente in Shimonoseki, voor Japanners aanleiding om buiten van het landschap en de bloeiende kersenbloesem te genieten onder het genot van een kommetje sake.
Von Siebold ruilt een glaasje madeira voor een kommetje sake en in dezelfde plaats leert hij walvis eten, geliefd bij de Japanners, maar het doet hem denken aan taai stierenvlees. Ingezouten en in dunne plakken gesneden vindt hij het lekkerder omdat het dan meer aan zoute olijven doet denken. Ingewanden, vinnen en baleinen worden geraspt, door salades gedaan en als middel tegen darm- en maagklachten gebruikt.
Van spekafval en de botten wordt bakolie gemaakt en wat er dan nog voor eetbaars over is van de walvis gaat naar de armen of wordt gebruikt als mest op de rijstvelden.
Aangekomen in Edo verbaast Von Siebold zich niet alleen over de grote verschillen tussen arm en rijk, maar ook over het feit dat de inwoners zich weten te voeden zonder vlees, brood en aardappels. Hij wil weten wat ze dan wel eten en bemachtigt een lijst van alle levensmiddelen die op dat moment (april-mei 1826) in de stad te koop zijn, met de prijzen erbij. Met de hulp van zijn Japanse begeleiders Kesak en Sjôgen telt hij meer dan honderd soorten verse groenten, 8 soorten gekiemde peulvruchten en wortels (mojasi), 25 soorten verse en gedroogde paddestoelen, 20 soorten eetbare zeewier, 70 soorten vis, kreeften, krabben, inktvissen en andere schelpdieren, 26 soorten mosselen, 30 soorten gevogelte en wild, 28 soorten vruchten en 12 graansoorten. Als basisvoedsel blijkt er dagelijks 2 miljoen kilo rijst aangevoerd te worden.
Von Siebold rekent uit dat dat zou neerkomen op ruim een kilo per persoon, en dat lijkt toch wel erg veel. Een aanzienlijk deel van de rijst gaat naar het keizerlijk hof. Met rijst gaat men daar nogal precieus om. Uit een maateenheid rijst worden slechts enkele korrels goed genoeg bevonden, de rest wordt weggegooid. De uitverkoren korrels worden gewassen en voor de zekerheid nog een keer gekeurd, waardoor er nog een deel afvalt. Van de opgediende rijst eten de vorsten alleen het middelste deel uitde schaal.
Het lukte Von Siebold om vanuit Deshima een uitgebreid netwerk op te bouwen van wetenschappers en tolken, die hem hielpen bij het verzamelen van informatie envoorwerpen. De Japanse overheid hield hem daarbij nauwlettend in de gaten. Toen men erachter kwam dat Von Siebold tegen de regels in landkaarten had ontvangen van twee van zijn Japanse collega-wetenschappers begon men te vermoeden dat hij spioneerde voor de Russen. In 1829 besloot de Japanse regering hem het land uit te zetten. Von Siebold pakte zijn etnografische spullen, zijn boeken én kaarten in en slaagde erin om zijn verzameling grotendeels het land uit te krijgen. Zijn natuurhistorische verzameling was op verzoek van de (Nederlands-) Indische regering al enkele maanden eerder naar Batavia verscheept, onder andere om de botanische tuin in Batavia van nieuwe soorten te voorzien.
Wat eerder niet gelukt was, lukte nu wel: zaden van Japanse theestruiken zodanig inpakken dat ze niet uitdroogden tijdens de lange zeereis. De zaden ontkiemden, de theestruiken sloegen aan en de Javaanse teelt werd een succes. Dankzij Von Siebold maakte Europa voor het eerst kennis met magnolia,camelia, pioenroos en blauweregen, planten die nu gemeengoed zijn in menig Europese tuin. Van de levende planten die hij naar Nederland stuurde, zijn er nog vijftien in leven en van vele andere zijn er nakomelingen. Ze groeien en bloeien uitbundig in de oranjerie en de speciale Von Sieboldtuin van de Leidse Hortus Botanicus.
Terug in Nederland begon Von Siebold zijn verzameling te catalogiseren en zijn observaties te publiceren. Tussen 1832 en 1858 verscheen zijn Nippon. Archiv zur Beschreibung von Japan in opeenvolgende delen, alsmede zijn Fauna Japonica (1833-1850) en Flora Japonica (1835-1842). Het waren de eerste buitenlandse, wetenschappelijke studies over Japan. Hij maakte een catalogus bij zijn voorwerpen. In de Tweede afdeling
staat:
‘Verzameling van voorwerpen van cultuur en nijverheid, zoodanig bijeengebragt en gerangschikt om de merkwaardigste voortbrengsels van het land, van kunsten en ambachten als ook de onderscheidende gereedschappen, die betrekking tot zeden en gebruiken hebben, te doen kennen’.
Vrijwel zijn hele verzameling werd door het Rijk aangekocht. Het etnografische deel, inclusief alle voedingsmiddelen, werd later, samen met andere etnografische collecties uit het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden, een van de pijlers van het in 1864 opgerichte Rijks Ethnografisch Museum, het huidige Rijksmuseum voor Volkenkunde.
Mostaard, Clapus Olij en Japansch Zoya
Japan, 1826
Drie antieke voedsel objecten uit Japan. Het zijn porseleinen flesjes met ‘Mostaard’, 'Clapus Olij' (cocosolie) en ‘Japansch Zoya’ (sojasaus),
De mosterdfles is afgesloten met een papieren stop en dichtgebonden met een touwtje. Er bevinden zich meerdere flesjes met verschillende soorten 'mostaard' in de verzameling. Volgens de archiefkaarten van het Museum Volkenkunde zijn ze gevuld met karashibin en rarasi. De oorspronkelijke mosterdzaden (Sinapis simensis) zullen er nog inzitten en zijn ongeveer driehonderd jaar oud.
Dit soort flesjes waren bedoeld voor de export. Ze werden gemaakt in de plaats Arita voor soja, mosterd, saké of andere exclusieve Japanse producten waar in die tijd in Europa vraag naar was. De fles ‘Clapus Olij’ is waarschijnlijk afkomstig uit de provincie Hizen. De fles dateert van rond 1660, de tijd dat Japan in navolging van China zelf porselein begon te maken. Deze werd gemaakt in opdracht van de VOC en was bestemd voor het chirurgijnskantoor in Indië.
Normaal is het porselein wit, maar door de kokosolie is het in de loop der jaren bruin uitgeslagen.
Fles met vruchten en planten
Japan, 1826
Over de exacte inhoud van deze fles tasten we in het duister.
Fles met gedroogd zeewier
Japan, 1826
Japans zeewier
De Japanse keuken kent meer dan 30 soorten zeewieren. Ze zijn in gedroogde vorm te koop. De bekendste soorten zijn:
– konbu (zeekelp) wordt gebruikt voor het maken van dashi, oftewel visbouillon. Stukjes konbu worden ook wel tijdens het koken aan rijst of aan stoofgerechten toegevoegd. Het heeft een vrij sterke smaak. Er zit vaak wat wit poeder op de gedroogde vellen, dat het best met een vochtig stukje keukenpapier afgeveegd kan worden.
– nori, papierdunne, bijna vierkante vellen van zeewier, te gebruiken om rijst in te rollen voor sushi. De vellen worden ook wel in kleine reepjes gesneden als garnering van sushi en soba (boekweitnoedels). Nori wordt eerst enkele seconden boven een vuur gehouden zodat het knapperig wordt en de smaak zich ontwikkelt. De vellen zijn lang te bewaren zolang er geen vocht bij komt.
– wakame wordt gebruikt in soepen en salades of als garnering bij rijst of noedels. Net als konbu moet wakame voor gebruik in lauw water worden geweekt.