Zaal 1
Detail uit: Pieter Brueghel de Oude:
De Strijd tussen Carnaval en Vasten (
1559)
Collectie: Kunsthistorisches Museum, Wenen
Volg de groene bordjes om de volgende zaal te bezoeken!
Pijler Nederlandse Eetcultuur nr. 1: Moralisme
Ieder tijdperk heeft zijn eigen culinaire predikers die zich baseren op religieuze, medische, en/of ethische principes. Dit
moralisme
is sterk ontwikkeld in de Nederlandse eetcultuur.
Dit schilderij van Breughel stelt onbeperkt schransen tegenover matiging. De schilder verbeeldt deze strijd (met een knipoog) aan de hand van twee allegorische figuren, die elkaar tegenkomen. Links de obese carnavalvierder en zijn vrolijke achterban tegenover rechts de magere vrouw en haar vrome volgers.
In de tijd van Breughel bepaalde de Roomse kerk dat gelovigen zo’n vijf maanden verspreid over het jaar moesten vasten. Dierlijk voedsel was op deze vastendagen verboden, vis uitgezonderd. Ook dierlijke vetten zoals boter, room en kaas vielen onder het verbod. Wie daartegen zondigde had een eeuwig branden in de hel in het vooruitzicht.
Nu zijn het gezondheidspredikers die hun vinger opheffen en waarschuwen tegen een vroegtijdige dood door het eten van teveel dierlijke vetten en (rood) vlees. In de tijd van Brueghel kon je ontheffing van de regels krijgen door de kerk een flink bedrag te betalen, nu hoop je met cholesterolremmers en bètablokkers aan de straf voor je onmatige eetgedrag te ontkomen.
Mochten Nederlanders van de Roomse kerk buiten de vastendagen nog onbeperkt genieten, na de 16de eeuwse Reformatie gaan calvinistische principes langzaam maar zeker domineren. De katholieke vasten werd afgeschaft en daarvoor in de plaats predikte de protestantse kerk een permanente soberheid. In orthodoxe kringen werd culinair en ander onmatig genot gezien als een duivelse verleiding waar weerstand tegen geboden moest worden. Ook exotische ingrediënten gingen in de ban. Men moest gerechten niet meer bereiden met ingrediënten uit verre landen of bedelven onder zware sauzen. Er moest ‘puur’gegeten worden en net als nu werd suiker als een van de ergste boosdoeners, als een symbool van het kwaad, beschouwd. Aanvankelijk was suiker een duur specerij, maar in de 17de eeuw daalde de prijs en bestrooide men de gerechten er rijkelijk mee. Zelfs hartige vleespasteien werden bestoven met een laag poedersuiker.
Met de opkomst van de voedselindustrie vanaf het eind van de 19de eeuw verminderde de invloed van de kerk op het voedsel. Het maken van winst werd belangrijker dan geloof.
Boeren worden nu door de supermarkten gedwongen om hun producten zo goedkoop mogelijk te produceren, met alle gevolgen van dien. Als reactie op het onbeperkt consumeren van goedkoop en industrieel vervaardigd voedsel is er een nieuwe moraal ontstaan, die mensen aanmoedigt om te kiezen voor duurzaam en eerlijk geproduceerd voedsel, liefst van het seizoen en uit de eigen regio. Dat is gezonder, smaakt beter, is diervriendelijker en minder belastend voor het milieu.