Producten uit de Nederlandse koloniën op de Wereldtentoonstelling van 1883
In de Koloniale Afdeeling van de Wereldtentoonstelling in Amsterdam presenteerde Nederland duizenden objecten en producten afkomstig uit de eigen koloniën in Azië en Amerika. Na afloop van de tentoonstelling eiste Serurier, toenmalig directeur van het volkenkundig museum in Leiden en lid van het organiserende comité, een groot deel van de voorwerpen en producten voor de musemcollectie op. Hij kreeg zijn zin en in een bewaard gebleven catalogus streepte hij aan wat hij voor de museumcollectie wilde
hebben. Daaronder bevonden zich een aantal bijzondere eetbare producten, specerijen en oliën uit Indië.
Uit deze catalogus blijkt dat het negentiende-eeuwse assortiment koloniale waar vele malen groter en diverser was dan wat tegenwoordig in Indische toko’s of Chinese supermarkten te koop is. Blijkbaar hebben vele producten de wereldhandel niet gehaald en waarschijnlijk wordt een groot deel om die reden ook niet meer lokaal verbouwd.
De catalogus vermeldt naast vele specerijen ook 104 soorten rijst uit verschillende Indische regio’s, meer dan tien soorten olie, waaronder klapperolie, njato-olie en penaga-olie, veertig soorten meel, twaalf flessen arrowroot uit opeenvolgende jaren, flessen met gekonfijte nootmuskaat, ananas, tomi-tomi (soort bessen) en lemmetjes (limoenen) uit Ambon, gedroogd vlees (deng-deng) van verschillende diersoorten, gedroogde inktvis, vruchten als nam-nam, madoe, salak en blimbing (stervrucht), ‘boonen uit Nieuw Guinea’ en het raadselachtige ‘Turksche weit’. Als bijzondere delicatesse worden genoemd hertenpenissen, eieren van ‘loophoenderen’, zeeschilpadden (pasiran), rogkreeft (mimi) en elft (troeboek). Ieder product, klein en groot, staat vermeld in de catalogus met in veel gevallen een toelichting over gebruik en smaak.
De auteur doet een dappere poging om Indische kroepoek te beschrijven:
‘halfgaar gekookte en gedroogde huid van buffel, vis of garnaal, die kort voor het eten in de pan gebakken uitzet tot eene poreuse blaasachtige massa van meermalen haren vroeger omvang, ziet er bijna uit als beschuit, en is croquant, onbeteekenend als voedsel, doch, ook bij Europeanen, meestal welkom bij de rijsttafel.’
Tonijn daarentegen is volgens de catalogus niet erg geliefd bij de kolonialen en is dus geen aanrader voor de Europese markt: ‘Bij de Europeanen is de tonijn algemeen niet zozeer gezocht; het vleesch, hoewel zeer smakelijk en gezond, doet te weinig aan visch denken.’
Speciale vermelding krijgen de delicatessen uit Indië als interessante exportproducten voor de Chinese markt. Gedroogde haaien- en roggenvinnen, garnalen, rivierkreeften (ebbi) en vogelnestjes, en als een van de belangrijkste visserijartikelen, de trepang of zeeslak of zeekomkommer. In China is men bereid om veel te betalen voor
deze amorfe bodemkruiper.
Vergeleken bij de grote hoeveelheid producten en objecten uit Indië is het assortiment uit Suriname en de Antillen heel bescheiden, maar dankzij de inspanning van A.J. van Koolwijk, pastoor te Oranjestad (Aruba), valt er toch wat te beleven voor de bezoekers. Ook hier wordt een diversiteit aan producten aangeboden die tegenwoordig niet meer bestaat in deze regionen. Uit Aruba schildpadolie, haaienolie, visolie (pikoer), slangenvet, iguana-vet, vet van de heremietkreeft (mantéka di soldaatje) en het nu nog wel geproduceerde aloësap. Uit Curaçao onder andere kalbas-olie, jojoli-
olie en karpat-olie, waarbij vermeld wordt dat de bewoners van de West-Indische eilanden hun olie niet door uitpersing maar door uitkoking verkrijgen.