Prometheus steelt het goddelijke vuur.
Afbeelding 3 uit de serie ‘Prometeus’. Verzamelplaatjes bij Liebig Fleisch Extrakt (ca. 1930)
VUUR
In den beginne werd er niet gekookt. De oersoep was gestold en de kroket zou nog 4 miljard jaar op zich laten wachten.
Wanneer en waar het begonnen is weten we niet precies en het is maar net wat je onder koken verstaat. Laten we de lat niet te hoog leggen en het houden op ‘voedsel bereiden met behulp van vuur’. Onze vroegste voorouders kookten niet, ze aten al hun voedsel rauw. Dat bestond uit vlees van wilde dieren, vis uit de rivieren of schelpdieren van het strand, wilde planten, kleinere dieren en insecten. Vanaf het moment dat de homo erectus – we noemen deze verre voorouder zo omdat hij rechtop loopt – in de gaten krijgt hoe je vuur kunt maken, neemt hij een grote
voorsprong op de dieren. Roofdieren houdt hij op afstand, vuurtechnieken helpen hem bij de jacht, dichtbegroeid land brandt hij plat om er andere gewassen te laten groeien of vee te laten grazen, en dankzij de warmte van het vuur kan hij ook in koudere streken overleven. Door die vuurbeheersing leert hij zijn omgeving steeds meer naar zijn hand te zetten en worden zijn overlevingskansen groter.
Vuur werd een levensnoodzaak. Wie er het snelst mee om kon gaan en zich het best kon aanpassen aan veranderende omstandigheden had de beste kansen. Inventiviteit werd van groter belang om te overleven dan fysieke kracht. De mens kreeg een steeds grotere schedelinhoud – en begon te koken.
MYTHES
Op de hele wereld, in vele verschillende culturen, bestaan mythen over de ontdekking van het vuur. Ze hebben allemaal hetzelfde thema: de held uit het verhaal slaagt erin om het vuur naar de mensen te brengen door op slimme wijze een stukje vuur van machtige wezens, geesten of goden, af te pakken. De westerse cultuur heeft de mythe van de titaan Prometheus die het vuur van de goden op de berg Olympus steelt en het naar de mensen op aarde brengt. Hij vond dat de mensen slecht bedeeld waren toen
alle wezens hun eigenschappen kregen. Ze konden niet vliegen, ze waren niet erg sterk, konden niet onder de grond of in het water leven en hadden te weinig lichaamsbedekking tegen de kou. Dat maakte hen kwetsbaar. Het kunnen maken en hanteren van vuur zou hun overlevingskansen vergroten en daarmee wilde Prometheus een oude fout herstellen. Hij stal het vuur en bracht het naar de mensen.
Oppergod Zeus werd woedend over de diefstal en strafte Prometheus door hem vast te laten binden aan het Kaukasusgebergte. Iedere dag pikte een arend een stuk uit zijn lever, die ’s nachts weer aangroeide. De kwelling zou eeuwig zijn, maar uiteindelijk werd Prometheus door Herakles bevrijd.
En toen het vuur er eenmaal was, was het zaak om het te houden. Daarom was het van belang dat er ergens permanent vuur brandde dat bewaakt werd. Er werden tempels opgericht voor vuurgoden die het vuur voor de mensen moesten beschermen. Zo ontstonden er overal ter wereld vuurcultussen. De oude Kelten, Slaven en Germanen kenden een vuurcultus, Agni is de oude hindoegod van het vuur, Hestia was de godin van het vuur in Griekenland, Vesta van de Romeinen, Xiuheuctli in het antieke
Mexico, om een paar voorbeelden te noemen.
Sommige van deze oude vuurcultussen bestaan nog steeds – bij de hindoes in India, maar ook bij hun 140.000 landgenoten, de Parsi. Zij zijn de overgebleven volgelingen van Zoroaster (Zarathoestra), de oudst bekende religieuze leermeester. In Iran, Georgië, Azerbeidjan en andere gebieden in de Kaukasus zijn nu nog resten (en restauraties) van deze oorspronkelijke vuurtempels te vinden.