Een maag in de collectie: Albert Hotz en de Perzische Handelsvereeniging
Het Rijksmuseum voor Volkenkunde zit met een maag in zijn collectie. Het is de maag van een Perzisch lam, in 1883 gekocht van Albert Hotz, eigenaar van de Perzische Handelsvereeniging, na afloop van de tentoonstelling in Amsterdam. Hoe kwam een Nederlandse handelaar in Perzië terecht en waarom kocht het museum een lamsmaag?
Perzië was ten tijde van Nâsir ed Dîn Sjah (1848-1898) economisch en politiek in de versukkeling geraakt. De westerse hervormingen van de sjah werden niet enthousiast ontvangen en na de oorlog met Engeland naar aanleiding van de Perzische bezetting van Herat in Afghanistan was het land vrijwel bankroet. Om het leger en de eigen royale levensstijl te kunnen financieren, verkocht de sjah exploitatierechten aan Europese ondernemingen die daar dankbaar gebruik van maakten en zich in Perzië
vestigden. Het binnenhalen van de buitenlanders betekende de uitverkoop van Perzië.
Ook Nederlandse ondernemers raakten geïnteresseerd in Perzische handel. In 1874 stuurde J.C.P. Hotz, mede-eigenaar van de Haagse IJzergieterij De Prins van Oranje zijn 19-jarige zoon Albert (A.P.H.) Hotz naar Perzië om daar de nieuw opgerichte Vennootschap Perzische Handelsvereeniging J.C.P. Hotz en Zoon op poten te zetten. Dankzij financiële steun uit Engeland (Nederland reageerde negatief op
zijn verzoek) kon Hotz zijn vleugels verder uitslaan en werd hij een vooraanstaand ondernemer in Perzië. Hij was de eerste die naar olie liet boren, startte verschillende projecten in de kolenmijnbouw, de tapijtindustrie, de opiumhandel, het bankwezen, de scheepvaart en de landbouw, maar echt van de grond kwamen al deze initiatieven
toch niet. Uiteindelijk voelde hij zich in 1903 gedwongen om de activiteiten van de Handelsvereeniging te stoppen. In 1902 trouwde hij in Constantinopel, van 1909 tot 1921 was hij Nederlands consul in Beiroet en hij overleed in 1930 in Zwitserland.
Hotz had een bijzondere belangstelling voor de cultuur van Perzië. Hij was een van de eerste buitenlanders die er op bijna professioneel niveau fotografeerde en hij verzamelde vele foto's van andere fotografen. Zijn nalatenschap aan de Rijksuniversiteit in Leiden bevat naast zijn fotocollectie ook een grote collectie boeken over Perzië en omringende culturen. In 1883 nam de handelsvereniging deel aan de Wereldtentoonstelling in Amsterdam. De onderneming presenteerde tapijten, koperwerk, rozenolie, petroleum (naftamonsters), diverse huishoudelijke en kunstvoorwerpen.
Na afloop van de tentoonstelling kocht het museum in Leiden een groot aantal objecten van Hotz. Daartussen bevonden zich zes flessen met eetbare waar: bittere amandelen, kekererwten, ‘gemengde zaden’, rijstmeel, ‘kechk’ oftewel ‘gedroogde melk’ en de eerder genoemde lamsmaag.
Hotz was als ondernemer blijkbaar minder geïnteresseerd in het puikje van de Perzische keuken, die toch een van de invloedrijkste ter wereld is geweest. De verschillende soorten Perzische rijst, thee, geklaarde boter, schapenvet, kaviaar, kruiden, specerijen, vruchten, vruchtenpasta’s, bloemenessences, vijgen, dadels en de vele soorten noten en zaden, alle kenmerkend voor de Perzische keuken, ontbreken.
En wat Hotz en het museum indertijd voor ogen hadden met de lamsmaag is een raadsel.